Het regime in een notendop
Kleine vennootschappen hebben de keuze om hun winst van het boekjaar (na belastingen) te bestemmen als een specifieke liquidatiereserve, mits betaling van een extra heffing in de vennootschapsbelasting van 10% voor dat boekjaar. Deze bestemming als liquidatiereserve kan een voordeel opleveren voor de latere uitkering van deze winst als een dividend of een liquidatiebonus.
Indien deze reserve na verloop van een wachttermijn van 5 jaar wordt uitgekeerd als een dividend, wordt deze uitkering immers belast aan een verlaagd tarief roerende voorheffing van 5%. De totale belastingdruk bedraagt dan 13,64%, ten opzichte van het basistarief van 30%.
Bij uitkering van de reserve als een liquidatiebonus ter gelegenheid van de vereffening van de vennootschap is zelfs geen roerende voorheffing meer verschuldigd. In dat geval bedraagt de totale belastingdruk slechts 9,09%. Reden genoeg om de populariteit van het regime te verklaren.
Addertjes onder het gras
Toch zitten er enkele addertjes onder het gras. De bij aanleg betaalde heffing van 10% heeft vanzelfsprekend impact op de liquiditeitspositie van de vennootschap en kan bovendien niet teruggevorderd worden indien nadien zou blijken dat de liquidatiereserve omwille van specifieke omstandigheden beter niet was aangelegd. Dat kan met name het geval zijn als de vennootschap in de jaren nadien verliezen maakt die de opgebouwde liquidatiereserves wegvagen, terwijl ze de reeds betaalde heffing van 10% goed zou kunnen gebruiken om schuldeisers te betalen en een faillissement te vermijden.
Daarnaast komt het vaak voor dat in het geval van een verkoop van een vennootschap, de overnemer een holdingvennootschap opricht om de overname te realiseren. Ook in dat geval zijn de liquidatiereserves in feite voor niets aangelegd, omdat de overnameholding de dividenden veelal belastingvrij kan ontvangen.
Men denkt dus beter twee keer na alvorens liquidatiereserves aan te leggen in actieve exploitatievennootschappen.
Tijdswaarde van geld
Omwille van de tijdswaarde van geld is de betaling van een belasting vandaag nadeliger dan de betaling van een belasting in de toekomst. Bij een normale inflatie blijft dat effect relatief beperkt, maar bij hoge inflatie zoals vandaag wordt het effect meer en meer zichtbaar. De aanleg van een liquidatiereserve is maar zinvol indien er ook daadwerkelijk een dividenduitkering (of liquidatie) wordt voorzien binnen een redelijke tijdspanne.
Indien de uitkering of liquidatie pas over 20 of 30 jaar voorzien wordt, is de aanleg van een liquidatiereserve in feite zinloos.
Ook op een termijn van 10 jaar verkleint het verschil tussen een belasting aan 30% (binnen 10 jaar) of een heffing van 10% (vandaag) en 5% (binnen 10 jaar) aanzienlijk.
In het voorbeeld hieronder rekenen we aan een actualisatievoet van 5%.